• bet·we·te·rig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord betweterigheid betweterigheden
verkleinwoord

de betweterigheidv

  1. (pejoratief) de neiging hebben om te doen of men alles beter weet dan anderen
     Het klonk als 'Neut 'Hij sprak zoals hij schreef, zelfverzekerd en met een zweem betweterigheid, zelfs in opmerkingen waar geen betweterigheid thuishoort.[1]
     De leiders van de nieuwe Italiaanse coalitie staan sceptisch tegenover de euro en hebben Duitsland bevoogding en betweterigheid verweten. Legaleider Salvini zei dat de Italianen "niet de slaven van Duitsland en Frankrijk" zijn. Merkel wil daar niet op reageren. "Het is voor iedereen beter als we zakelijk met elkaar praten".[2]
  1. “Noorderlicht” (2021), de Crime Compagnie, ISBN 9789461094766
  2.   Weblink bron “Merkel wil Italiaanse schulden niet kwijtschelden” (03-06-2018), NOS