• be·toon
enkelvoud meervoud
naamwoord betoon betonen
verkleinwoord

het betoono

  1. een blijkgeving, een betuiging
vervoeging van
betonen

betoon

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betonen
    • Ik betoon. 
  2. gebiedende wijs van betonen
    • Betoon! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betonen
    • Betoon je? 
85 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[2]