Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·speel·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bespeelbaar bespeelbaarder bespeelbaarst
verbogen bespeelbare bespeelbaardere bespeelbaarste
partitief bespeelbaars bespeelbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

bespeelbaar

  1. dat het geschikt is voor sporten
    • Het voetbaveld was weer bespeelbaar nadat alle rotzooi was opgeruimd, de lijnen waren gekalkt, en het gras was gemaaid. 

Gangbaarheid