besnuffelen
- Geluid: besnuffelen (hulp, bestand)
- be·snuf·fe·len
besnuffelen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
besnuffelen |
besnuffelde |
besnuffeld |
zwak -d | volledig |
- onderzoekend ergens de reuk van waarnemen vooral door honden
- De speurhond besnuffelde aandachtig de plaats van de misdaad.
- Het paard vaart op een bovenmenselijk scherp waarnemingsvermogen en duidt de wereld aan de hand van zijn zintuigen: er is een boel te horen, een boel te besnuffelen. Het meisje dat in het eerste hoofdstuk op de boerderij aankomt bijvoorbeeld, is in de ogen, nee neus van het paard ‘zoet’. [2]
- (figuurlijk) aandachtig bekijken
- [1] besniffelen
- [2] onderzoeken
- Het woord besnuffelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "besnuffelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Thomas de Veen 17 november 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be