Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·snuf·fel·de

Werkwoord

vervoeging van
besnuffelen

besnuffelde

  1. enkelvoud verleden tijd van besnuffelen
    • Ik besnuffelde. 
    • Jij besnuffelde. 
    • Hij, zij, het besnuffelde. 
  2. verbogen vorm van besnuffeld, voltooid deelwoord van besnuffelen