• be·smet·te·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord besmettelijkheid besmettelijkheden
verkleinwoord

de besmettelijkheidv

  1. het gemak waarmee een ziek makend organisme van de ene naar de andere gastheer kan overgaan
     Een vaccin dat ziekteverschijnselen vermindert zou bijvoorbeeld eerst kunnen worden gegeven aan mensen die een grote kans hebben aan covid-19 te overlijden, terwijl een vaccin dat de besmettelijkheid vermindert eerder moet worden toegediend aan groepen die het virus veel overdragen.[2]
     Verder is nog altijd niet vastgesteld of iemand die gevaccineerd is het coronavirus nog kan overdragen. En al helemaal niet hoe dat zit in het geval van een gemuteerd virus waarop het vaccin minder grip heeft. Over de Britse variant van SARS-CoV-2 is hoe dan ook nog niet zo veel bekend, behalve dan dat de verspreiding door een grotere besmettelijkheid sneller gaat dan die van de klassieke variant.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Brussel tegen EU-lidstaten: begin nu met voorbereidingen voor vaccinatie” (Donderdag 15 oktober 2020, 18:18), NOS
  3.   Weblink bron
    Rinke van den Brink
    “Veertien besmettingen met Britse variant bij ingeënte Duitse ouderen” (Maandag 8 februari 2021, 19:35), NOS