• be·schim·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beschimpen
beschimpte
beschimpt
zwak -t volledig

beschimpen

  1. overgankelijk met scheldwoorden overladen
    • Hij werd beschimpt en bespot. 
90 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be