• be·rijd·ster
enkelvoud meervoud
naamwoord berijdster berijdsters
verkleinwoord berijdstertje berijdstertjes

de berijdsterv

  1. vrouw die ergens op rijdt
  2. vrouw die paardrijdt; vrouwelijke ruiter
     Omdat Linda in Berlijn niet meteen een baan als berijdster vond, bestreed ze de verveling en haar verlangen naar Bergamotte met een ondernemingsidee.[1]
     Pechvogel Cornelissen had moeite te delen in de vreugde. "Dit is voor mij een plak zonder waarde", mokte de berijdster van Parzival.[2]
     De berijdster kwam onder het dier terecht, maar raakte slechts lichtgewond. Ze hield aan de val een pijnlijke enkel en wat blauwe plekken over. Door de schrik ging ook een ander politiepaard onderuit. Ook hier kwam de berijder met de schrik vrij.[3]



  1. “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026334672
  2.   Weblink bron “Dressuurploeg grijpt wereldtitel” (dinsdag 28 september 2010, 21:50), NOS
  3.   Weblink bron “Gronings politiepaard dood tijdens dienst” (zaterdag 16 juli 2011, 21:34), NOS