• berg·hoog·te
enkelvoud meervoud
naamwoord berghoogte berghoogten, berghoogtes
verkleinwoord - -

de berghoogtev

  1. een hoger gelegen, min of meer vlak deel van een berg
    • Zij vlogen de berghoogte op. 
  2. de hoogte van een berg, bijvoorbeeld in meters boven zeeniveau
    • Zij maten de berghoogte.