bepotelen
- be·po·te·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bepotelen |
bepotelde |
bepoteld |
zwak -d | volledig |
bepotelen
- overgankelijk (informeel) betasten, met de vingers (of klauwen) aanraken, beroeren
- ▸ Er is nóg een typisch „Zuidnederlands" woord in Brakmans laatse roman: „bepotelen" (met de vingers aanraken, betasten) — en ook dat staat in een verband waarover wij vroeger op de knapen- en jongelingsvereniging niet al te veel te horen kregen: een meisje zou „bepoteld" zijn. Ook dat „bepotelen" wordt in het nieuwe woordenboek toegelicht[3]
- ▸ Het hindert hem ook dat iedereen die het grafmonument passeert, de uit marmer gehouwen beeltenissen van de beide zeehelden in volle wapenuitrusting ongegeneerd kan bepotelen. „De Wandelkerk wordt ook wel eens voor recepties gebruikt.[4]
- Wilt u ophouden met mij te bepotelen?
- Het woord bepotelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bepotelen" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ bepotelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron J.G.A. ThijsMajeur, gaan en bekomen (14-11-1981) in: Trouw, Meppel, p. 25.
- ↑ Weblink bron Ben JansenStaten moeten schuld aan gebroeders Evertsen vereffenen (21 mei 2004) in: Provinciale Zeeuwse Courant , p. 45.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be