beploegen
- be·ploe·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beploegen |
beploegde |
beploegd |
zwak -d | volledig |
beploegen
- overgankelijk (landbouw) geschikt maken voor de verbouw van gewassen door de bovenste bodemlaag te keren
- Wie hier loopt, moet houden van ver en vlak en uitgestrekt, dat wel. De tocht voert langs enorme lappen te beploegen akkergrond, bespikkeld met meeuwen. [2]
- overgankelijk (figuurlijk) bewerken of met inspanning doorkruisen
- Aan de muur van dit instituut hingen foto’s van gehavende Servische heiligdommen, platgebrande kerken en kloosters, kerkhoven die waren omgewoeld en met granaten beploegd. [3]
- Het woord beploegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beploegen" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Roodnat, J.Nisse Braakmanpolder (5 april 2003) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2018-01-20
- ↑ Duijnhoven, S. vanMijn kudde wordt met uitsterven bedreigd (24 maart 2007) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2018-01-20
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be