Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ne·ve·laar
Woordherkomst en -opbouw

Naamwoord van handeling van benevelen met het achtervoegsel -aar

enkelvoud meervoud
naamwoord benevelaar benevelaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de benevelaarm

  1. apparaat dat dient om zaken (zoals bijvoorbeeld planten in een kas) vochtig te houden met een nevel
    •  

Gangbaarheid