Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ben·de·lid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bendelid bendeleden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het bendelido

  1. lid van een misdadige organisatie
    • Bij grote onenigheden in het criminele circuit schieten bendeleden elkaar dood. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen