• be·mer·ge·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bemergelen
bemergelde
bemergeld
zwak -d volledig

bemergelen

  1. (landbouw) het land vruchtbaarder maken door er mergel over te verspreiden
    • Vroeger ging de boer zijn land bemergelen. 
    • Het was nog mogelijk een enkel perceel in het voorjaar te bemergelen, zij het dan ook veel te laat. [1]