belonen
- be·lo·nen
- Afgeleid van loon met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -en of afgeleid van lonen met het voorvoegsel be-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
belonen |
beloonde |
beloond |
zwak -d | volledig |
belonen
- overgankelijk een prestatie of goede daad met geld of op een andere manier erkennen
- Zijn werk werd goed beloond.
- Prestaties bij STRAVA worden beloond met kudo's.
- ▸ Hij beloonde mijn belangstelling met een bulderende lach, waarbij hij zich bijna verslikte in een garnalensoesje. Ik vroeg mij af of ik hem op zijn schouder moest slaan, maar hij deed dat al bij mij, terwijl hij hikkend van plezier zei dat er voor een man met een missie, zoals hij was, helaas niets anders op zat dan in het harnas te sterven en dat hij mij grappig vond.[1]
- ▸ Managers die worden beloond of afgerekend op het bedrijfsresultaat.[2]
1. een prestatie of goede daad met geld of anderszins erkennen
- Het woord belonen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "belonen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 30
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be