belezing
- be·le·zing
- Naamwoord van handeling van belezen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | belezing | belezingen |
verkleinwoord |
de belezing v
- het met liturgische gebeden uitdrijven van de duivel
- Een man werd erg ziek na het eten van een peer die hij van Elisabeth had gekregen. Hij kreeg hevige pijnen in de hartstreek maar kon door belezing gered worden.
- Getuigen bevestigden Guiselynes jarenlange heksenfaam. Mensen en dieren waren ziek geworden na contact met haar. Ofwel stierven ze, ofwel waren ze genezen na kerkelijke belezingen.
- Het woord 'belezing' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "belezing" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be