Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·le·ve·nis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord belevenis belevenissen
verkleinwoord belevenisje belevenisjes

Zelfstandig naamwoord

de belevenisv

  1. een gedenkwaardige ervaring, een spannend avontuur
    • Het bezoek aan Jeruzalem was een hele belevenis. 
    • Het museumbezoek zou een hele belevenis moeten zijn. 
     Nadat wij details over onze tragische belevenissen hadden uitgewisseld, begon er bij mij een lampje te branden.[2]
  2. zoals men iets uit eigen waarneming ervaart
     In haar belevenis waren de langsvarende boten immens groot geweest en de golven die zij veroorzaakten reusachtig.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen