• be·kras·sen

bekrassen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bekrassen
bekraste
bekrast
zwak -t volledig
  1. iets al of niet opzettelijk voorzien van krassen
    • Hulshof is eind augustus bovendien gedupeerd doordat onbekenden zes auto's op zijn bedrijf bekrasten, een daarvan in de vorm van een hakenkruis. Eerder dit jaar werd op het voormalige bedrijf van Hulshorst in Geesteren tot twee maal toe een wagen vernield door die te bekrassen met een scherp voorwerp. Ook in een van die gevallen was er sprake van een hakenkruis in de lak. [2] 
    • Toeristen die de rotsen van de Mount Everest bekrassen komen op een zwarte lijst van de Chinese overheid. De digitale schandpaal wordt gedeeld met hotels en vliegmaatschappijen die de bekladders hun diensten mogen weigeren. [3] 
    • Politieagenten in burger hebben in Groningen een veertigjarige man betrapt terwijl hij auto's aan het bekrassen was. In de stad werden afgelopen week al zeker 120 andere auto's moedwillig beschadigd met krassen op ruiten en lak. De politie onderzoekt of de opgepakte verdachte, die zelf ook in Groningen woont, daarachter zit. [4] 
97 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]