Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ker·win·naar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bekerwinnaar bekerwinnaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bekerwinnaarm

  1. (sport) de winnaar van een bekertoernooi, bekercompetitie of andere wedstrijd waarmee een (wissel)beker gewonnen kan worden
     In de derde periode voerde de dertienvoudig bekerwinnaar de druk nog een beetje op, maar op aangeven van Melissant maakte Jay Huisman de derde Haagse treffer.[1]
     Pasveer heeft zo zijn voorkeur. "Ik hoop dat we tegen Ajax moeten. Dat zijn de mooiste tegenstanders en als je die wint, ben je de verdiende bekerwinnaar."[2]
Hyponiemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Haagse ijshockeyers verslaan Heerenveen en winnen bekertoernooi” (Zondag 27 februari 2022, 17:33), NOS
  2.   Weblink bron “Vitesse is terug in de bekerfinale: 'Hoop dat we tegen Ajax moeten'” (Dinsdag 2 maart 2021, 23:55), NOS