begroeten
- be·groe·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
begroeten |
begroette |
begroet |
zwak -t | volledig |
begroeten
- overgankelijk bij de ontmoeting een teken van erkenning en welwillendheid geven
- Wij werden begroet door de secretaresse.
- ▸ Ze liep met Denise naar de balie om haar schoonfamilie te begroeten.[1]
elkaar begroeten
- wederkerig wederzijds tekenen van erkenning en welwillendheid geven bij een ontmoeting
- Zij begroetten elkaar als oude vrienden.
- ▸ Hoe elkaar begroeten in tijden van corona?[2]
1. bij de ontmoeting een teken van erkenning en welwillendheid geven aan iemand
- Het woord begroeten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "begroeten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “drisag.be” (12 april 2021)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be