• be·gin·stand
enkelvoud meervoud
naamwoord beginstand beginstanden
verkleinwoord

de beginstandm

  1. de situatie zoals aan het begin van een periode
     De Amsterdamse AEX dook vanmiddag op het dieptepunt naar een verlies van ruim 9 procent, en leek daarmee af te koersen de grootste koersdaling in jaren. De AEX veerde wat terug om te sluiten met 5,2 procent verlies, net onder de 420 punten. Dat is nog altijd ruim onder de beginstand van dit jaar, 424 punten.[2]
  2. (sport) stand aan het begin van een wedstrijd of deel van een wedstrijd
     "De beginstand van 0-0 zou beter zijn geweest dan deze 2-2", zei Adriaanse. "Toch heb ik gezien dat we Benfica in de tweede helft bijna stuk hebben gespeeld. Dat biedt perspectief. Het is jammer dat de derde niet viel, maar we geloven er nog in."[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Jaarwinst Amsterdamse beurs verdampt” (Maandag 24 augustus 2015, 07:42), NOS
  3.   Weblink bron “Adriaanse heeft nog goede hoop” (Dinsdag 16 augustus 2011, 23:04), NOS