Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·gin·sel·loos·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beginselloosheid beginselloosheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de beginselloosheidv

  1. het beginselloos zijn
    • De beginselloosheid van de opportunistische politicus was bij al zijn collega's bekend. 
Synoniemen
  1. opportunisme

Gangbaarheid