beeltenis van Hugo de Groot
  • beel·te·nis
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘afbeelding’ voor het eerst aangetroffen in 1569 [1]
  • van beeld met het achtervoegsel -enis
enkelvoud meervoud
naamwoord beeltenis beeltenissen
verkleinwoord beeltenisje beeltenisjes

de beeltenisv

  1. afbeelding, portret
    • Op de munt staat de beeltenis van de koning. 
90 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]