Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·doe·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

bedoeken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bedoeken
bedoekte
bedoekt
zwak -t volledig
  1. (schilderkunst) schilderij voorzien van een steunend doek aan de achterkant van dat schilderij
     Om het zware doek te behoeden voor nog verder uitscheuren, is besloten te bedoeken, oftewel een steundoek tegen de achterkant te bevestigen. Het klinkt zo simpel, maar Van der Donk heeft het hele proces ervaren als een soort ontdekkingsreis.[2]
     In beide landen bovendien wordt het 'bedoeken' (het aanbrengen van een extra doek aan de achterkant van het origineel) met washars geschuwd - een ingreep waarop een oud-Rijksmuseumrestaurator Maerten en Oopjen in de jaren vijftig vergastte, maar die op een congres in Greenwich in de jaren zeventig door restauratoren in de ban werd gedaan; de washars trok in het schilderij.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

36 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    AUKJE VAN ROESSEL
    “Behang plakken achter het Panorama” (13 april 1996), de Volkskrant
  3.   Weblink bron
    Stefan Kuiper2 februari 2016
    “Gaan we voor de historie of voor het authentieke?” (2 februari 2016), de Volkskrant
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be