bedauwen
- be·dau·wen
bedauwen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bedauwen |
bedauwde |
bedauwd |
zwak -d | volledig |
- met ochtend mist bedekken en bevochtigen
- ▸ "Tranen zonder tal
en waar een dal om te bedauwen-mist.
Alleen nog vleugels op te vouwen
Leren vallen als een steen." Daar moet je het maar mee doen.'[2]
- ▸ "Tranen zonder tal
- (figuurlijk) ondersteunen, vooruithelpen, begunstigen, zegenen
- ▸ De Heere heeft het ambtelijke werk met Zijn zegen willen bedauwen. Dat had ik niet verdiend, dat was enkel genade. En de Heere doet dat ook niet omdat een dienstknecht dat zo aangenaam vindt, maar omwille van Zijn grote Naam, Die te prijzen is tot in eeuwigheid.”[3]
- Het woord bedauwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bedauwen" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Yra van Dijk“'Het plezier is gelukkig onuitroeibaar'” (9 februari 2001), de Volkskrant
- ↑ Weblink bron J. van ’t Hul“Onder opzien en bestrijding, met opening en zegen” (27-06-2007), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be