Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·sis·pro·duct
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord basisproduct basisproducten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het basisproducto

  1. de meest kale vorm van een product of dienst
     Harbers erkent dat meer sectoren aanloopproblemen hebben nu het na de coronacrisis weer drukker wordt. Ook ziet hij dat er een tekort aan personeel is. "Maar dat ontslaat je niet van de verplichting om er alles aan te doen dat je basisproduct, het afhandelen van passagiers en vliegtuigen, weer de kwaliteit krijgt die we van Schiphol gewend zijn", aldus de minister. "Dit moet niet stelselmatig gebeuren."[2]
  2. iest wat behoort tot de primaire levensbehoeften
     De protesten zijn georganiseerd door de vakbonden. "Zelfs een basisproduct zoals voedsel is 5 tot 10 procent duurder geworden, de koopkracht moet omhoog", stelt Miranda Ulens van van het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV) tegenover de VRT.[3]
  3. product waar andere producten van gemaakt kunnen worden
     Qarc bleek een gat in de markt. Eerst werd het alleen nog verkocht in lokale supermarkten, maar inmiddels heeft Leonie de grootste supermarktketen van Nederland als klant. "Ik vind het fantastisch dat we van dat basisproduct melk zelf een mooi product kunnen maken met toegevoegde waarde", vertelt ze.[4]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Minister Harbers: het moet deze zomer niet weer uit de hand lopen op Schiphol” (Zaterdag 7 mei 2022, 15:52), NOS
  3.   Weblink bron “Duizenden betogers de straat op in Brussel voor meer koopkracht” (Woensdag 21 september 2022, 18:03), NOS
  4.   Weblink bron “Dochter redde boerenbedrijf van vader met kwark” (Vrijdag 29 september 2017, 17:18), NOS