• ba·sis·ma·te·ri·aal
enkelvoud meervoud
naamwoord basismateriaal basismaterialen
verkleinwoord

het basismateriaalo

  1. de onbewerkte grondstof die men kan gaan bewerken om tot een product te komen
     of misschien is haar haar gewoon zo, van zichzelf, zonder poespas en dagelijks onderhoud, en van zo’n kwaliteit dat ervaren kappers hun hoofd schudden als ze de zaak binnenkomt en haar een gratis behandeling en talloze proefmonsters aanbieden omdat ze het een eer vinden dat ze eindelijk eens kunnen werken met het ideale basismateriaal[2]
     Sanders is bij akkerbouwer Adrie Bossers. Hij is bezig met de graszaadoogst. Dat is het basismateriaal waar gazons en sportvelden van worden gemaakt. "Dit doe ik nu zo'n tien dagen eerder dan normaal door het droge en warme weer van de laatste weken", zegt hij in het NOS Radio 1 Journaal.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron “Boeren in Nederland blij met regen; in Italië blijft het kurkdroog” (24-06-2017), NOS