Nederlands

 
barpianist
Uitspraak
Woordafbreking
  • bar·pi·a·nist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord barpianist barpianisten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de barpianistm

  1. (muziek) (beroep) iemand die in een café achtergrondmuziek maakt door op een piano te spelen
     Hij zegt alleen maar: ‘En- heb je enige klassieke opleiding of ben je meer een, ik zou bijna zeggen- barpianist?’ Hij laat dat laatste woord uit zijn mondhoeken glijden en op de grond druipen.[2]
     Het gaat over de periode in Joels leven dat hij om geld te verdienen speelde als barpianist.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron
    Alphons Huiskes
    “Almeloërs over Top 2000: 'Piano Man' houdt Helene altijd gezelschap” (24-12-17,), Tubantia