bargain
- In het Engels bekend sinds ca. 1400. Van Oudfrans bargaignier, waarvan de herkomst zelf onzeker is. Mogelijk van Proto-Germaans *borgan, in dat geval verwant met o.a. Duits borgen, Nederlands borgen, en binnen het Engels dan een doublet met borrow. Het kan echter in het Oudfrans ook een erfwoord zijn van Latijn barca.[1]
enkelvoud | meervoud |
---|---|
bargain | bargains |
bargain
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to bargain |
he/she/it | bargains |
verleden tijd | bargained |
voltooid deelwoord |
bargained |
onvoltooid deelwoord |
bargaining |
gebiedende wijs | bargain |
bargain