• bank·ma·na·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord bankmanager bankmanagers
verkleinwoord

de bankmanagerm

  1. (economie) (beroep) leidinggevende in een bankkantoor
     Toen ze in London had gewerkt, als onbeduidende secretaresse van een belangrijke bankmanager, had ze zich nooit zo gevoeld.[1]
     ,,Er zaten ook munten uit andere landen en regio’s tussen, waaronder exemplaren uit China, Japan, de VS en Zuid-Korea,” vertelt de bankmanager. 500 van de muntjes blijken flink geoxideerd te zijn, wat het tellen nog verder bemoeilijkte. Er moest worden gepoetst.[2]


  1. SOPHIE GREEN (vert.Els Franci-Ekeler)
    “De leesclub aan het einde van de wereld” (2019), Uitgeverij De Fontein  , ISBN 9789026144929
  2.   Weblink bron
    David van der Heeden
    “Zes tientjes! Duitsers houden bankpersoneel urenlang bezig met tas vol kleingeld” (04-04-2019), Tubantia