bankje
- bank·je
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bank | banken |
verkleinwoord | bankje | bankjes |
het bankje o dim. tant.
- kleine zitbank of voetenbank
- ▸ Ik zakte teleurgesteld neer op een houten bankje naast het raam en opende het gastenboek van het café dat als ‘trail-register’ fungeerde.[1]
1.
het bankje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bank
- Het woord bankje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bankje" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be