balkonpaal
- Geluid: balkonpaal (hulp, bestand)
- IPA: / bɑlˈkɔmpal / (3 lettergrepen)
- bal·kon·paal
- samenstelling van balkon zn en paal zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | balkonpaal | balkonpalen |
verkleinwoord | - | - |
de balkonpaal m
- (bouwkunde) staander ter ondersteuning van een open deel van een gebouw dat uit de gevel naar voren steekt
- Maandag verder met het balkon. De vierde balkonpaal is nu ook af en nu kunnen de tussenstukken gemaakt worden. [1]
- (verkeer) verticale steun in een ruimte met staanplaatsen bij de deuren van een voertuig voor openbaar vervoer
- "Ik kijk of iedereen zijn Oyster-kaart aantikt," zegt hij, "en of mensen niet instappen als de bus rijdt en aan de balkonpaal gaan hangen." [2]
-
1. Dit balkon in Slovenië heeft links en rechts een fraai bewerkte balkonpaal.
-
1. Een aangebouwd balkon op vier zware verzinkte balkonpalen.
-
2. In het midden de balkonpaal van een Londonse dubbeldekker.
-
2. Balkonpalen in een sprinter van de Nederlandse Spoorwegen.
- Het woord 'balkonpaal' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblog Klaverhof week 19 (10 mei 2009) op website: klaverhof.nl; geraadpleegd 2018-10-04
- ↑ IJzendoorn, P. vanLondenaren kunnen weer op de bus springen (24 juni 2013) op website: volkskrant.nl; geraadpleegd 2018-10-04