balkonhek
  • bal·kon·hek
enkelvoud meervoud
naamwoord balkonhek balkonhekken
verkleinwoord balkonhekje balkonhekjes

het balkonheko

  1. (bouwkunde) afrastering aan de rand van een balkon
     Ook zag hij jongenshanden die een balkonhek omklemden.[1]


  1. “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026334672