balkonhek
- bal·kon·hek
- samenstelling van balkon zn en hek zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | balkonhek | balkonhekken |
verkleinwoord | balkonhekje | balkonhekjes |
het balkonhek o
- (bouwkunde) afrastering aan de rand van een balkon
- ▸ Ook zag hij jongenshanden die een balkonhek omklemden.[1]
- Het woord 'balkonhek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026334672