• bal·kong
  • Afkomstig van het Franse zelfstandige naamwoord balcon.

balkong m

  1. (bouwkunde) balkon
    «En mann omkom natt til torsdag da han falt ned fra en balkong i Tromsø. »
    Een man werd woensdagavond gedood toen hij viel in Tromsø vanaf een balkon.
  2. balkon (bioscoop, toneel)
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   balkong     balkongen     balkonger     balkongene  
genitief   balkongs     balkongens     balkongers     balkongenes  


  • bal·kong
  • Afkomstig van het Franse zelfstandige naamwoord balcon.

balkong m

  1. (bouwkunde) balkon
  2. balkon (bioscoop, toneel)
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   balkong     balkongen     balkongar     balkongane  
genitief                        


balkong

  1. balkon