Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bakst

Werkwoord

vervoeging van
baksen

bakst

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van baksen
    • Jij bakst. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van baksen
    • Hij bakst. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van baksen
    • Bakst! 

Gangbaarheid


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • bakst
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord  bakstr zn , dat van het Oudnoordse woord  baka ww  komt
Naar frequentie 113271
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bakst     baksten     bakster     bakstene  
genitief   baksts     bakstens     baksters     bakstenes  

Zelfstandig naamwoord

bakst, m / v

  1. (kookkunst) (het) bakken
  2. (voeding) baksel, gebak
    «Startskuddet går i morgen tidlig klokka sju, og utover dagen vil de tilby byens befolkning rykende fersk bakst
    Morgenochtend om zeven valt het startschot. Ze worden de bevolking van de stad de hele dag vers gebakken brood aanbieden.
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen



Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • bakst
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord  bakstr zn , dat van het Oudnoordse woord  baka ww  komt
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bakst     baksten     bakstar     bakstane  

Zelfstandig naamwoord

bakst, m

Zelfstandig naamwoord

  1. (kookkunst) (het) bakken
  2. (voeding) baksel, gebak
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen