Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·den af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afbidden

baden (…) af

  1. meervoud verleden tijd van afbidden
    • Wij baden af. 
    • Jullie baden af. 
    • Zij baden af. 

Gangbaarheid