autorijbewijs
- au·to·rij·be·wijs
- samenstelling van auto en rijbewijs
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | autorijbewijs | autorijbewijzen |
verkleinwoord | autorijbewijsje | autorijbewijsjes |
autorijbewijs
- (verkeer) een certificaat dat als bewijs dient voor iemands bevoegdheid om een autovoertuig te besturen
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord autorijbewijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.