automatenhandelaar

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·ma·ten·han·de·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord automatenhandelaar automatenhandelaren
automatenhandelaars
verkleinwoord automatenhandelaartje automatenhandelaartjes

Zelfstandig naamwoord

de automatenhandelaarm

  1. iemand die voor zijn beroep (gok)automaten in- en verkoopt en vaak ook exploiteert
    • De automatenhandelaar exploiteerde een illegaal casino. 

Gangbaarheid