Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·kos·ten
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord autokosten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de autokostenmv

  1. geld dat men nodig heeft om met een auto te kunnen rijden
     Autokosten zijn volgens het CBS aanschaf, onderhoud, brandstof, parkeerkosten, verzekering en belasting. De prijzen van vervoerbewijzen voor trein, tram, metro, bus en taxi zijn de ov-kosten.[1]
     Een directeur kreeg 364.000 euro mee, inclusief autokosten en pensioenpremie. Verder ging het om een manager uitvoering, een administratief medewerker contractbeheer, een onderhoudsadviseur en een participatiemedewerker. Zij kregen tussen de 329.000 en 248.000 euro.[2]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Hoge vertrekpremies Rochdale” (Woensdag 9 juli 2014, 06:38), NOS