Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·ge·bruik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord autogebruik
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het autogebruiko

  1. hoeveel men daadwerkelijk met een auto rijdt
    • Het autogebruik is de afgelopen decennia enorm toegenomen. 
    • Als de files maar genoeg toenemen zal het autogebruik niet verder kunnen stijgen. 

Gangbaarheid