auslaut
- aus·laut
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | auslaut | auslauten |
verkleinwoord | - | - |
de auslaut m
- (taalkunde) slotklank van een woord of lettergreep
- Zo had Sexagius reeds een verschil gemaakt tussen [s] in auslaut en [sch] in auslaut, waarbij deze laatste spelling terugging op de Oudgermaanse /sk/. Gevolg was dat men niet [mens] maar [mensch] spelde, en niet [Nederduits] maar [Nederduitsch]. [1]
- Het woord auslaut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "auslaut" herkend door:
11 % | van de Nederlanders; |
9 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Smet, T. de"……… Pontus De Voorloper: Belang en perceptie van de zestiende-eeuwse spellingregelaar Pontus de Heuiter" in: Neerlandica extra Muros. jrg. 40 nr. 1 (februari 2002) Rozenberg Publishers, Amsterdam; p. 12/13; geraadpleegd 2019-09-21
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be