audioapparatuur
  • au·dio·ap·pa·ra·tuur
enkelvoud meervoud
naamwoord audioapparatuur -
verkleinwoord - -

de audioapparatuurv

  1. (elektronica) apparatuur voor geluidsopname en/of geluidsweergave
    • Een platenspeler en cassetterecorder waren belangrijke onderdelen van de audioapparatuur die men vroeger thuis had. Tegenwoordig zijn een mp3-speler, een smartphone, een tablet en een computer belangrijker voor het afspelen of opnemen van muziek.