Nederlands

 
aucuba
Uitspraak
Woordafbreking
  • au·cu·ba
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord aucuba aucuba's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aucubav / m

  1. (bloemplanten) een geslacht Aucuba   van planten die volgens het Cronquist-systeem   (1981) in de kornoeljefamilie (Cornaceae  ) thuishoren. In de nieuwere APG II  -taxonomie (2003) wordt Aucuba in de familie Garryaceae   ondergebracht. De naam is afgeleid van de Japanse naam aoki-ba en betekent 'groene boom'
     "Door de winterharde plant, de aucuba, is het een ontmoetingsplek voor mannen geworden. Er lopen paadjes door deze bosjes en de hele dag door lopen er mannen in en uit," zegt één van hen.[2]
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

15 % van de Nederlanders;
15 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. aucuba op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Hanneloes Pen en Maarten van Dun
    “Doodgestoken man bezocht cruiseplek Oosterpark” (6 maart 2017), Het Parool
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be