aspiraat
- as·pi·raat
- Naamwoord van handeling van aspireren met het achtervoegsel -aat [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aspiraat | aspiraten |
verkleinwoord | aspiraatje | aspiraatjes |
aspiraat [2]
- (taalkunde) plofgeluid dat ontstaat bij gelijktijdig blazen en openen van de mond
- Het woord 'aspiraat' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.