Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • arm·zwaai
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord armzwaai armzwaaien
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de armzwaaim

  1. een krachtige, slingerende beweging van de hele arm
    • Zodra bij een eerste armzwaai de maïskorrels en andere lekkernijen door de lucht zweven, duiken de duiven en masse op het grijze plaveisel. Gewone stadsduiven, maar ook geringde vogels. En om die laatste is het de Enschedeër te doen. Tientallen duiven pikken om het hardst naar het lunchpakket, terwijl het kennersoog van Doornbos zich laat gelden. [2] 
    • Bekkering legt uit hoe het publiek eerst de beweging van de Noor ziet. De armzwaai, de uitgestrekte hand, in het geheugen gekerfd als de groet van Adolf Hitler. ,,De beweging staat voor iets: voor Hitler, fascisme, racisme." [3] 
    • Afspreken met Keaton is ook afspreken met zijn ego. Ze staan samen nonchalant in een boek te bladeren wanneer we de Londense hotelkamer van het interview binnenwandelen. Alsof hij geen journalist verwachtte. Storen we? ‘Nee hoor, ga zitten’, gebaart hij met een brede armzwaai. We mogen. [4] 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen