aprilzaad
- april·zaad
- samenstelling van april zn en zaad zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aprilzaad | aprilzaden |
verkleinwoord |
- iets dat niet bestaat en waarvan iedereen kan weten dat het niet bestaat
- iemand om aprilzaad zenden
iemand voor de mal houden op 1 april door hem een onmogelijke boodschap te laten doen
- Het woord 'aprilzaad' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.