• april·zaad
enkelvoud meervoud
naamwoord aprilzaad aprilzaden
verkleinwoord

het aprilzaado [1]

  1. iets dat niet bestaat en waarvan iedereen kan weten dat het niet bestaat
  • iemand om aprilzaad zenden
iemand voor de mal houden op 1 april door hem een onmogelijke boodschap te laten doen