• apart·heid
  • Leenwoord uit het Afrikaans, in de betekenis van ‘rassenscheiding’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
  • afgeleid van apart met het achtervoegsel -heid [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord apartheid apartheden
verkleinwoord - -

de apartheidv

  1. (politiek) de in Zuid-Afrika door de blanke overheid in het verleden opgelegde scheiding tussen de verschillende rassen
    • De kleine apartheid was het bekendst en omvatte de raciale segregatie binnen woongemeenschappen. 
  2. het apart zijn
    • apartheid kan dus ook zijn: 'het heel bijzondere, het buitenissig mooie 
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]