Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·ti·quaar
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘handelaar in oude boeken’ voor het eerst aangetroffen in 1870 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord antiquaar antiquaars
antiquaren
verkleinwoord antiquaartje antiquaartjes

Zelfstandig naamwoord

de antiquaarm

  1. (beroep) handelaar in oude boeken, handschriften, prenten en kaarten
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

49 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen