• an·spre·chen

ansprechen

  1. overgankelijk aanspreken, toespreken, benaderen met een vraag of betoog
  2. overgankelijk aansnijden, ter sprake brengen
  3. overgankelijk aanspreken, bevallen
  4. onovergankelijk aanspreken, in de smaak vallen
  5. onovergankelijk reageren op de gewenste manier