ansprechen
Duits
Uitspraak
- Geluid: ansprechen (hulp, bestand)
- IPA: [ˈanˌʃpʁɛçn̩]
Woordafbreking
- an·spre·chen
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
ansprechen
- overgankelijk aanspreken, toespreken, benaderen met een vraag of betoog
- overgankelijk aansnijden, ter sprake brengen
- overgankelijk aanspreken, bevallen
- onovergankelijk aanspreken, in de smaak vallen
- onovergankelijk reageren op de gewenste manier