ankeroog
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- an·ker·oog
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van anker zn en oog zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ankeroog | ankerogen |
verkleinwoord | ankeroogje | ankeroogjes |
Zelfstandig naamwoord
- een gat in de schacht van een anker waar een ring door heen gaat
- ankeroog, z.n.o. – Oog van het anker; gat in de schacht, waar de ring door heen gaat. [2]
Gangbaarheid
- Het woord 'ankeroog' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ankeroog" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1856)–Jacob van Lennep Zeemans-woordenboek Zeemans-woordenboek
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be