Nederlands

 
bovenaan een ankeroog
Uitspraak
Woordafbreking
  • an·ker·oog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ankeroog ankerogen
verkleinwoord ankeroogje ankeroogjes

Zelfstandig naamwoord

ankeroog o [1]

  1. een gat in de schacht van een anker waar een ring door heen gaat
    • ankeroog, z.n.o. – Oog van het anker; gat in de schacht, waar de ring door heen gaat. [2] 

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. (1856)–Jacob van Lennep Zeemans-woordenboek Zeemans-woordenboek
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be